Kijk nu alvast naar de gevoeligheden rond de invaardekkingsgraad

De Wet Toekomst Pensioenen (WTP) introduceert het begrip invaardekkingsgraad. Het bepalen van de hoogte van deze nieuwe dekkingsgraad hangt van veel factoren af. Het verdient aanbeveling hier nu al naar te kijken, ook al zijn nog niet alle factoren bekend.

De WTP geeft de volgende definitie van de invaardekkingsgraad:

De invaardekkingsgraad is de dekkingsgraad die een pensioenfonds nodig heeft om te komen tot een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige overstap naar de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomsten en is een financiële uitwerking van de besluitvorming over de gewijzigde pensioenovereenkomsten en de compensatie.

Volgens de Memorie van Toelichting is de invaardekkingsgraad de dekkingsgraad waarbij het pensioenfonds voldoende middelen heeft om de (verwachte) uitkeringen vóór en na transitie gelijk te houden, zonder dat daarvoor herverdeling tussen deelnemers nodig is. Met het gelijk houden van uitkeringen wordt bedoeld dat voor gepensioneerden de hoogte van de lopende uitkering vóór en na transitie ten minste gelijk blijft en dat voor alle leeftijdscohorten het (verwachte en voor de prijsontwikkeling gecorrigeerde) pensioen ten minste op peil blijft.

Doel van de invaardekkingsgraad

Het begrip invaardekkingsgraad is in de wet met name gekoppeld aan de keuze om gebruik te maken van het transitie-ftk. Vanaf 1 januari 2023 kunnen pensioenfondsen kiezen om gebruik te maken van het transitie-ftk. Om tot een evenwichtige transitie te komen, waarbij de pensioenaanspraken bij de transitie niet direct verlaagd hoeven te worden, moeten alle pensioenfondsen op het moment van transitie een dekkingsgraad hebben van minimaal de invaardekkingsgraad.

Als een fonds kiest voor het transitie-ftk moet het jaarlijks aantonen dat het fonds binnen de periode tot de transitie (uiterlijk 1 januari 2027) een dekkingsgraad heeft van minimaal de invaardekkingsgraad. Hierbij mag het fonds in eerste instantie uitgaan van een generieke invaardekkingsgraad van 95% die hoort bij een ‘gemiddeld’ pensioenfonds. Zodra alle afspraken inzake de overstap naar de nieuwe regeling bekend zijn en opgenomen in het transitieplan, dient het fonds de eigen invaardekkingsgraad te berekenen op basis van de fondsspecifieke kenmerken en regeling. Als dan blijkt dat de fondsspecifieke invaardekkingsgraad hoger is dan 95%, rekent het fonds vanaf dat moment met de hogere invaardekkingsgraad. De generieke invaardekkingsgraad van 95% is een minimum. Als een fonds een lagere invaardekkingsgraad berekent, moet

in het kader van het transitie-ftk nog steeds worden toegegroeid naar een niveau van 95%.

Hoogte van de invaardekkingsgraad

Uit berekeningen van de Pensioenfederatie en De Nederlandsche Bank blijkt dat voor een gemiddeld fonds een dekkingsgraad van 95% voldoende moet zijn om tot een evenwichtige transitie te komen. Fondsen die gebruik gaan maken van het transitie-ftk mogen deze generieke invaardekkingsgraad van 95% hanteren tot het moment dat het transitieplan voor de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is opgesteld.

De berekeningen komen tot de volgende conclusies als het gaat om de vraag wat precies wordt verstaan onder een gemiddeld pensioenfonds:

  • De berekeningen gaan uit van een gemiddelde allocatie naar zakelijke waarden van 50%. Voor fondsen die minder dan 50% in zakelijke waarden beleggen kan de invaardekkingsgraad hoger zijn. Aangezien op langere termijn wordt uitgegaan van een hoger rendement op zakelijke waarden, zullen bij een risicovoller beleggingsbeleid de rendementen hoger zijn. Hierdoor is meer vermogen beschikbaar om herverdelingseffecten te dempen.
  • Een lagere risicopremie op aandelen resulteert in een hogere invaardekkingsgraad.
  • Voor fondsen met een relatief jong deelnemersbestand (groene fondsen) is de invaardekkingsgraad hoger. Ouderen profiteren in het nieuwe pensioenstelsel meer van de lagere buffers die aangehouden moeten worden. Daarnaast speelt voor ouderen bijvoorbeeld de compensatie voor het afschaffen van de doorsneeproblematiek minder een rol, waardoor minder beroep wordt gedaan op het onverdeelde vermogen.
  • De standaardberekeningen gaan uit van transitie naar de solidaire premieregeling. De solidariteitsreserve in de solidaire premieregeling heeft een positief effect in het kader van de herverdeling van het vermogen van jong naar oud. Als het fonds heeft gekozen voor de flexibele premieregeling zonder risicodelingsreserve is de invaardekkingsgraad in die variant hoger dan 105%.
  • De rentestand op het moment van de transitie is van invloed op de uitkomsten. Bij een hogere rente is een hogere invaardekkingsgraad nodig. Dit wordt veroorzaakt door de hogere last van de compensatie voor de afschaffing van de doorsneeproblematiek bij een hogere rente.

Bij de berekening van een invaardekkingsgraad van 95% is geen rekening gehouden met het aanwenden van het vermogen voor het initieel vullen van een solidariteitsreserve of een compensatiedepot. In dat geval is een hogere invaardekkingsgraad nodig.

Schat in hoe gemiddeld het pensioenfonds is

Het bepalen van de invaardekkingsgraad is dus afhankelijk van een groot aantal factoren. En veel van die factoren zijn nu nog niet bekend, omdat nog niet duidelijk is hoe de nieuwe pensioenregeling eruit gaat zien. Daarnaast zijn ook de rekenregels voor het uitvoeren van de berekeningen nog niet volledig duidelijk. Toch is het verstandig om alvast naar de gevoeligheden rond de invaardekkingsgraad te kijken en in te schatten in hoeverre het fonds past in het plaatje van het gemiddelde pensioenfonds.