De solidaire premieregeling versus de flexibele premieregeling

In het voorgestelde nieuwe pensioenstelsel mogen voortaan alleen nog premieregelingen worden toegezegd. In deze regelingen is de beschikbare premie de toezegging, niet de (beoogde) opbrengst of uitkomst/uitkering. Voor pensioenregelingen die bij pensioenfondsen zijn ondergebracht kunnen sociale partners kiezen uit twee regelingen: de solidaire premieregeling en de flexibele premieregeling. Beide regelingen zijn premieregelingen met persoonlijke, voor de uitkering gereserveerde vermogens. Daarnaast zijn er belangrijke verschillen tussen de twee regelingen.

Beleggingsbeleid

Solidaire premieregeling

De solidaire premieregeling kenmerkt zich door een collectieve beleggingsmix op fondsniveau. Rendementen worden op basis van vooraf vastgestelde toedelingsregels aan verschillende leeftijdscohorten toebedeeld. De deelnemer heeft geen keuzevrijheid in het beleggingsprofiel. De rendementen worden als het ware, in twee stappen, top-down toebedeeld.

Allereerst wordt een beschermingsrendement bijgeschreven. Het beschermingsrendement beschermt de deelnemers tegen de gevolgen van rentedalingen. Want als de rente daalt, is er meer kapitaal nodig voor dezelfde pensioenuitkering. Doorgaans zal de toedelingshoogte van dit beschermingsrendement toenemen naarmate de pensioenleeftijd dichterbij komt, zodat rentewijzigingen minder invloed hebben op de hoogte van de pensioenuitkering.

De mate van renteafdekking vanaf de pensioendatum is afhankelijk van de risicohouding van het collectief en of een meer variabele of een meer vaste uitkering wordt beoogd. Bij volledige renteafdekking wordt het beschermingsrendement zodanig bepaald dat door de wijziging van de rente de uitkering (ingegaan of toekomstig) gelijk blijft.

Als tweede stap wordt het overrendement bijgeschreven. Het overrendement is het verschil tussen het behaalde collectieve rendement en de som van de bijgeschreven beschermingsrendementen. Ook dit overrendement wordt via vooraf vastgestelde toedelingsregels over de cohorten verdeeld. Hier neemt de toedelingshoogte van het overrendement juist af naarmate de pensioenleeftijd dichterbij komt. De beleggingen die voor het overrendement zorgen bestaan veelal uit zakelijke waarden. Het is aantrekkelijk om in zakelijke waarden te beleggen, want dat voegt naar verwachting waarde toe aan de toekomstige pensioenuitkering. Beleggen in zakelijke waarden brengt ook risico’s en daarmee volatiliteit met zich mee. Daar staat tegenover dat deelnemers met nog een lange periode voor hun pensioendatum veel tijd hebben om eventuele negatieve overrendementen

goed te maken. De toedelingsregels van het beschermingsrendement en het overrendement volgen een lifecycle principe, waarbij beleggingsrisico wordt afgebouwd naarmate de pensioenleeftijd dichterbij komt. Het overrendement bestaat uit het rendement van beleggingen die hiervoor zijn geselecteerd. Het verschil (mismatch) tussen het beschermingsrendement zoals toebedeeld en het resultaat van de afdekking in het belegd vermogen wordt eveneens toegevoegd aan het overrendement.

Flexibele premieregeling

In de flexibele premieregeling wordt voor ieder leeftijdscohort een beleggingsmix vastgesteld. Het risico in deze beleggingsmixen wordt volgens het lifecycle principe afgebouwd naarmate de pensioenleeftijd van de deelnemer dichterbij komt. Het is mogelijk om in de opbouwfase diverse lifecycles aan te bieden, zodat de deelnemer de mogelijkheid heeft om de eigen beleggingsmix aan te laten sluiten bij de individuele risicohouding. De deelnemer krijgt ieder jaar het rendement bijgeschreven dat hoort bij de eigen beleggingsmix. De beleggingsmix op fondsniveau is de som van alle individuele beleggingsmixen. Hier is dus sprake van een bottom-up benadering van het beleggingsbeleid.

Verschillen

De verschillen in beleggingsbeleid tussen beide regelingen leiden ertoe dat in de solidaire premieregeling de leenrestrictie opgeheven kan worden. Een jongere deelnemer kan in de solidaire regeling als het ware geld ‘lenen’ van een oudere deelnemer of gepensioneerde om hiermee een exposure naar zakelijke waarden te creëren van meer dan 100%. Het opheffen van de leenrestrictie is in de flexibele premieregeling niet toegestaan. Het is wel mogelijk om met het inzetten van derivaten de zakelijke waarden exposure voor jongere deelnemers in de flexibele regeling te verhogen.

Het opheffen van de leenrestrictie in de solidaire regeling kan tot hogere pensioenresultaten leiden, maar vergt ook het nodige op het gebied van communicatie met deelnemers, met name als rendementen tegenvallen. Daarnaast moet het geformuleerde beleggingsbeleid, al dan niet met gebruikmaking van opheffen van de leenrestrictie, wel passen bij de risicohouding per leeftijdscohort.

Omdat in de solidaire premieregeling op totaalniveau sprake is van een uniforme beleggingsmix is het gemakkelijker om hierin illiquide beleggingen op te nemen. Deze beleggingen zijn moeilijker verhandelbaar, maar leveren naar verwachting een hoger rendement op bij eenzelfde risico. Bij een flexibele premieregeling kunnen moeilijk verhandelbare beleggingen een vlotte afwikkeling van mutaties in de weg zitten. Dat kan een reden zijn om binnen een flexibele premieregeling het aandeel illiquide beleggingen lager in te steken dan vanuit risico/rendements-oogpunt gewenst is.

Pensioenuitkering

Bij een solidaire premieregeling is de variabele uitkering de standaard. De toedelingsregels van de beleggingen volgen uit de risicohouding van de betreffende leeftijdscohorten. De hoogte van de uitkering fluctueert met de beleggingsresultaten. Er is geen shoprecht.

Bij een flexibele premieregeling is het uitgangspunt dat deelnemers zelf een keuze maken tussen een variabele en een vastgestelde uitkering. Als de deelnemer geen keuze maakt, geldt de standaardoptie. In de huidige wetgeving is dat altijd de gelijkblijvende uitkering. Volgens het wetsvoorstel moeten sociale partners kiezen wat de standaardoptie wordt. Deze standaardoptie moet passen bij de doelgroep. Een gelijkblijvende uitkering geeft de gepensioneerde meer zekerheid over de hoogte van de uitkeringen. De variabele uitkering geeft meer kans op indexatie van de uitkeringshoogte omdat ook na de pensioendatum voor de deelnemer wordt belegd. Daar staat tegenover dat er ook een kans op korting/verlaging van de uitkering bestaat. Als de sociale partners geen keuze maken, dan wordt de vastgestelde uitkering de standaardoptie.

In het wetsvoorstel dat naar de Tweede Kamers is gegaan wordt voorgesteld om gepensioneerden, waarvoor de rechten uit een uitkeringsovereenkomst worden omgezet naar een flexibele premieregeling, binnen een jaar na de collectieve waardeoverdracht te laten kiezen tussen een vaste of variabel uitkering.

Solidariteitsreserve versus risicodelingsreserve

In een solidaire premieregeling is een solidariteitsreserve verplicht. Met de solidariteitsreserve kunnen risico’s collectief worden gedeeld. De solidariteitsreserve kan worden ingezet om schommelingen in pensioenuitkomsten te dempen. Zodoende kunnen toekomstige generaties ook profiteren van een solidariteitsreserve.

Inmiddels is met het wetsvoorstel bekend geworden dat ook ondernemingspensioenfondsen met een flexibele premieregeling een risicodelingsreserve mogen opvoeren. Eerder was een dergelijke reserve alleen toegestaan voor verplicht gestelde bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen. Een risicodelingsreserve is net iets anders dan een solidariteitsreserve. De risicodelingsreserve mag niet worden gebruikt voor het herverdelen van behaalde rendementen, maar wel voor het delen van biometrische risico’s.

De risicodelingsreserve mag dan ook niet worden gevuld vanuit behaald rendement. De vulling van de risicodelingsreserve vindt plaats vanuit de premie en eventueel vanuit een initiële dotatie. De solidariteitsreserve in de solidaire premieregeling mag daarentegen, naast vulling vanuit de premie en een initiële dotatie, wel gevuld worden vanuit behaald rendement.

Opbouw- en uitkeringsfase

In de solidaire premieregeling zijn de opbouw- en uitkeringsfase geïntegreerd. De deelnemer gaat van opbouw- naar uitkeringsfase zonder keuzemoment. Biometrische risico’s worden over het collectief gedeeld, rekening houdend met de toedelingsregels van elk leeftijdscohort.

In een flexibele premieregeling is de opbouwfase wel gesplitst van de uitkeringsfase. Het is in de flexibele regeling mogelijk om een ingroeipad aan te bieden. Hierbij groeit het belegd vermogen van actieve en gewezen deelnemers stapsgewijs in het uitkeringscollectief. Dit kan handig zijn als in het uitkeringscollectief de schokken op de uitkeringshoogte worden gespreid. Ingroeien voorkomt dan dat een grote beleggingsschok vlak voor pensioendatum direct doorwerkt op de hoogte van de startuitkering. Beleggingsresultaten mogen in de flexibele premieregeling nooit worden herverdeeld tussen beide groepen. Via de risicodelingsreserve kunnen wel biometrische risico’s worden gedeeld.

Conclusie

Een solidaire en een flexibele premieregeling lijken in veel opzichten op elkaar. Het is mogelijk om het gehele pensioenvermogen op dezelfde wijze te beleggen. De toedeling per leeftijdscohort tussen overrendement (zakelijke waarden) en beschermingsrendement (vastrentende waarden) kan eveneens gelijk zijn.

Verschillen zijn er ook. In de solidaire premieregeling is de solidariteitsreserve verplicht. Hiermee kunnen bijvoorbeeld beleggingsrendementen worden herverdeeld tussen deelnemersgroepen. De flexibele premieregeling is meer individueel ingestoken. Er is sprake van een individuele beleggingspot en diverse beleggingsprofielen zijn in de opbouwfase mogelijk. Hier mogen beleggingsrendementen niet worden herverdeeld.

Voor pensioenfondsen en arbeidsvoorwaardelijke partijen is het van belang om inzicht te hebben in beide typen regelingen en om te onderzoeken wat de gevolgen van bepaalde keuzes zijn voor hun deelnemerspopulatie.