Deelnemers krijgen compensatie als de transitie ze onevenwichtig benadeelt

Deelnemers mogen door de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel geen onevenwichtig nadeel ondervinden. Ontstaat dit nadeel wel, dan moeten ze hiervoor worden gecompenseerd. Het is aan sociale partners om te bepalen of compensatie noodzakelijk is en hoe deze wordt gefinancierd. De compensatie dient adequaat en kostenneutraal plaats te vinden, aldus de conceptwetgeving.

Waarom compenseren?

De vraag is uiteraard wat nu precies moet worden gecompenseerd. Het gaat om de compensatie die nodig is voor het afschaffen van de doorsneepremie. Een gelijke premie voor alle leeftijden is vergelijkbaar met het invoeren van degressieve pensioenopbouw. Het gaat uitsluitend om de actieve deelnemers. Arbeidsongeschikten die in het pensioenreglement worden aangemerkt als deelnemer moeten dezelfde compensatie ontvangen als de actieven.

Deelnemers bouwen straks niet meer hetzelfde percentage van hun pensioengrondslag op, maar ontvangen hetzelfde percentage premie dat vervolgens wordt toegevoegd aan hun pensioenpot. Hierdoor krijgen jongeren relatief meer pensioen toegezegd dan nu het geval is en ouderen minder. Dit komt doordat de premie voor € 100 pensioen voor een jongere deelnemer veel lager is dan voor een oudere deelnemer. De horizon om de premie te beleggen is voor een jongere immers veel langer.

Onderstaande grafiek geeft de pensioenopbouw weer. In dit voorbeeld ligt het omslagpunt voor de lagere opbouw bij 46 jaar. Dit betekent dat deelnemers tot 45 jaar door overgang naar de degressieve opbouw meer pensioen opbouwen en deelnemers vanaf 46 jaar minder.

In het nieuwe pensioenstelsel zijn de benodigde reserves lager dan in het huidige stelsel. Hierdoor kunnen overschotten eerder worden toegevoegd aan de pensioenvermogens van de deelnemers. Dit is voordelig voor de deelnemers. Om volledig gebruik te kunnen maken van dit voordeel is het wel nodig dat de huidige pensioenaanspraken en -rechten worden ingevaren.

De memorie van toelichting geeft aan dat deze zogenaamde dubbele transitie de effecten van de degressieve opbouw (deels) kan opheffen. Dit kan het compensatievraagstuk impliciet oplossen, maar dit zal niet bij alle fondsen het geval zijn. Daarnaast kunnen sociale partners ook expliciete afspraken voor compensatie maken.

Voor fondsen die voor de invoering van de Wet Toekomst Pensioenen een DC-regeling voeren is de dubbele transitie niet mogelijk. Daar blijft het vraagstuk voor adequate compensatie dus bestaan. De wetgever maakt het voor deze fondsen mogelijk om de huidige premiestaffels te blijven hanteren voor de deelnemers die op het moment van de transitie in het fonds zijn opgenomen. De pensioentoezegging voor nieuwe deelnemers dient wel te voldoen aan de regels van het nieuwe stelsel. Dit betekent dat deze fondsen twee pensioenregelingen moeten gaan uitvoeren en dat is doorgaans geen wenselijke situatie.

Financiering van de compensatie

Naast de impliciete compensatie die ontstaat na het invaren van de pensioenen is het mogelijk om een expliciete compensatieregeling af te spreken. Dit kan noodzakelijk zijn omdat er ook na het invaren van de pensioenaanspraken en -rechten nog voor bepaalde leeftijdscohorten negatieve gevolgen resteren. Sociale partners kunnen ervoor kiezen om de compensatie niet in de arbeidsvoorwaarde pensioen, maar op een andere manier te regelen. Als sociale partners kiezen voor compensatie binnen de pensioensfeer gelden onderstaande regels.

De compensatie hoeft niet direct bij de transitie in zijn geheel te worden toegekend, maar mag worden gespreid tot uiterlijk 31 december 2036. Bij spreiding van de compensatie krijgen deelnemers in een leeftijdscohort dat in aanmerking komt voor compensatie - zolang ze in dienst blijven - gedurende deze periode een tijdevenredige compensatie toegekend. Compensatie geldt ook voor nieuwe deelnemers die in een leeftijdscohort vallen dat in aanmerking komt voor compensatie.

De conceptwettekst biedt twee mogelijkheden om de compensatie te financieren:

  • Uit (een opslag op) de premie
  • Uit het fondsvermogen

Financiering uit de premie

Het wordt fiscaal toegestaan om de maximale premie van 30% van de pensioengrondslag te verhogen naar 33% om de compensatieregeling (deels) te financieren. Deze verhoging wordt over alle deelnemers geheven en alleen toegekend aan de leeftijdscohorten waarvoor compensatie noodzakelijk is.

Hierdoor ontstaat dus tijdelijk een herverdeling in de premie.

Het verschil tussen de 33% en de regulier afgesproken premie kan dan beschikbaar worden gesteld voor compensatie. Dat betekent dat als de reguliere premie bijvoorbeeld 28% bedraagt, 5% beschikbaar is voor de financiering van de compensatieregeling.

Financiering uit het fondsvermogen

Het wordt ook mogelijk om een gedeelte van het fondsvermogen te gebruiken voor een compensatieregeling. Het verzoek hiertoe dient door de werkgever/ sociale partners te worden gedaan. Het pensioenfonds besluit over het inzetten van fondsvermogen voor compensatie.

Als gekozen wordt de compensatie te financieren uit het fondsvermogen en te spreiden kan het vermogen in een compensatiedepot worden opgenomen, waaruit vervolgens maandelijks het benodigde vermogen voor het toekennen van de compensatie wordt onttrokken. Aan het vormen van een compensatiedepot zijn voorwaarden verbonden:

  • Het vormen van een compensatiedepot is alleen mogelijk als de rechten worden ingevaren;
  • Er moet voldoende fondsvermogen zijn om de compensatie te financieren. De wet schrijft voor welk gedeelte van het vermogen mag worden gebruikt voor het vullen van een compensatiedepot;
  • Er moet door middel van berekeningen worden aangetoond dat compensatie noodzakelijk is voor de betreffende leeftijdscohorten;
  • Er moet een financieringsplan voor de compensatieregeling worden opgesteld. Het is niet toegestaan om in dit plan een voorfinanciering van de compensatie op te nemen. Ook moeten de uitdeelregels voor het depot vooraf worden vastgesteld en in het plan worden opgenomen.

Beoordeling van de evenwichtigheid

De beoordeling van de evenwichtigheid van de compensatieregeling hoeft niet op zichzelf plaats te vinden. De evenwichtigheid moet worden beoordeeld op de transitie als geheel, dus rekening houdend met alle gemaakte afspraken.