Vaststellen van risicohouding wordt nog belangrijker

Als onderdeel van de Wet Toekomst Pensioenen moet het bestuur van een pensioenfonds de risicohouding vaststellen. Dat is ook onder de huidige wet- en regelgeving het geval, maar er zijn aanmerkelijke verschillen tussen de huidige en de nieuwe situatie.

Huidige situatie

Het bestuur van een pensioenfonds draagt na overleg met de overige organen van het pensioenfonds zorg voor de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding van het fonds. De risicohouding van een pensioenfonds is als volgt gedefinieerd:

"De mate waarin een fonds, na overleg met de vertegenwoordigers van arbeidsvoorwaardelijke partijen en na overleg met fondsorganen van het fonds bereid is beleggingsrisico’s te lopen om de doelstellingen van het fonds te realiseren en de mate waarin het fonds beleggingsrisico’s kan lopen gegeven de kenmerken van het fonds.”

De huidige risicohouding is dus gedefinieerd als de risicohouding van het gehele fonds. Jaarlijks moet, met behulp van de haalbaarheidstoets, worden getoetst of nog wordt voldaan aan de gedefinieerde risicohouding.

Nieuwe situatie

Ook in de concept pensioenwetgeving, zoals die in 2022 naar de Tweede Kamer is gestuurd, neemt de risicohouding een belangrijke plaats in. Misschien nog wel belangrijker dan nu het geval is, omdat sprake zal zijn van individuele voor pensioen gereserveerde vermogens. In de nieuwe situatie is de risicohouding de mate waarin een groep deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s te lopen met het oog op hun doelstellingen en de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s kan dragen gegeven de kenmerken van de groep.

In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel voor de nieuwe pensioen- wetgeving staat met betrekking tot de risicohouding het volgende vermeld:

"Pensioenuitvoerders moeten periodiek, ten minste eenmaal in de vijf jaar, een risicopreferentieonderzoek doen onder hun deelnemers (inclusief gewezen deelnemers en pensioengerechtigden). Het onderzoek wordt uitgevoerd onder de gehele deelnemerspopulatie of een representatieve afspiegeling daarvan. De risicohouding dient per leeftijdscohort te worden vastgesteld. De exacte invulling van het risicopreferentieonderzoek binnen gestelde kaders is daarbij een open norm."

De risicopreferentie die volgt uit het risicopreferentieonderzoek speelt een belangrijke rol bij het vaststellen van de risicohouding. In de lagere regelgeving die ter consultatie is aangeboden zijn kaders gesteld waaraan het risicopreferentieonderzoek moet voldoen.

Risicopreferentieonderzoek wordt verplicht

Pensioenuitvoerders moeten ten minste eenmaal in de vijf jaar een risicopreferentieonderzoek doen

De verplichting tot het doen van een risicopreferentieonderzoek bestaat nu niet.

Dat betekent overigens niet dat deze onderzoeken nu niet worden gedaan. Pensioenfondsen hebben de afgelopen jaren zeker risicobereidheid- of risicopreferentieonderzoeken laten uitvoeren. Niet omdat dit wettelijk verplicht was, maar omdat ze daar zelf de nut en noodzaak van inzagen. In het verleden waren de risicopreferentieonderzoeken vaak meer kwalitatief ingestoken, met behulp van vragenlijsten. Deze wijze van onderzoek is onder de nieuwe wet- en regelgeving niet meer toereikend, al zullen open vragen deels gewenst of noodzakelijk blijven. De markt van partijen die risicopreferentieonderzoeken aanbieden is in beweging. Diverse partijen steken de onderzoeken al in meerdere mate kwantitatief in, om te achterhalen wat de risicopreferentie van de deelnemers is.

Deelnemers motiveren tot deelname aan onderzoek

Het is van belang om voldoende informatie bij deelnemers te verkrijgen over hun risicopreferenties

De risicopreferentie speelt een belangrijke rol bij het vaststellen van de

risicohouding. Het zal naar verwachting een grote uitdaging worden voor de pensioensector om voldoende informatie bij de deelnemers op te halen over hun risicopreferentie. Het is, meer dan nu het geval is, immers van belang dat voldoende deelnemers meedoen aan een onderzoek. Bij onvoldoende respons wordt het moeilijk, zo niet onmogelijk om statistisch verantwoorde conclusies te trekken. Wellicht is het in dat geval nog wel mogelijk om een conclusie te trekken over de risicopreferentie voor het gehele bestand, maar per leeftijdscohort is dat een ander verhaal. Om zowel jonge als bijvoorbeeld gepensioneerde deelnemers te motiveren om mee te doen aan een onderzoek kost dan ook extra inspanningen.

Ook andere inzichten en kenmerken tellen mee

Bij de vormgeving van het beleggingsbeleid en de regeling rondom de verdeelregels moet rekening worden gehouden met de uitkomsten van het risicopreferentieonderzoek

Hoe bij de vormgeving van het beleggingsbeleid en de regeling rondom

de verdeelregels precies rekening moet worden gehouden staat niet nader omschreven. De uitkomsten van het risicopreferentieonderzoek zullen belangrijke, maar niet de enige input leveren voor de vaststelling van de risicohouding en het beleggingsbeleid. Ook wetenschappelijke inzichten en kenmerken van de deelnemers zijn van belang bij de vaststelling van de risicohouding. Wel moet de risicopreferentie van de deelnemers en pensioengerechtigden, die mede de risicohouding bepaalt, bepalend zijn voor de risico’s die het pensioenfonds namens hen neemt met de beleggingen.

De risicohouding dient per leeftijdscohort te worden vastgesteld 

De risicoprefentie van deelnemers en pensioengerechtigden speelt een belangrijke rol bij de vaststelling van de risicohouding. De bellegingsrisico's die het pensioenfonds namens hen neemt moet passen bij de risicohouding per leeftijdscohort. Dit is een belangrijke wijziging ten opzich van de wijze waarop nu de risicohouding wordt vastgesteld. In de huidige situatie is immers sprake van een risicohouding op fondsniveau. Dit wordt gewijzigd in een risicohouding naar leeftijdscohort. In de lagere regelgeving, die begin april ter consultatie is aangeboden, wordt nader ingegaan op cohorten. Laat onverlet dat fondsen ook zelf moeten nadenken en onderbouwen wat voor hen logische leeftijdscohorten zijn.

Starten met risicopreferentieonderzoek?

Het vaststellen van de risicohouding onder de nieuwe pensioenwetgeving is belangrijk en op grond van de bekende informatie speelt daarbij een risicopreferentieonderzoek een grote rol. Voor zowel het vaststellen van de (nieuwe) risicohouding als voor het beleggingsbeleid moet worden gekeken naar de risicopreferentie per leeftijdscohort. Natuurlijk kunnen fondsen, net als nu ook al gebeurt, starten met het opzetten van een risicopreferentieonderzoek. Dit risicopreferentieonderzoek kan dan worden beschouwd als een zogenaamde nulmeting. Als sociale partners overeenstemming hebben over de nieuwe regeling en de invoeringsdatum, kan of zal nogmaals een risicopreferentieonderzoek moeten worden uitgevoerd om de toetsten of de eerdere conclusies nog steeds passend zijn. 

Belangrijk is om op voorhand goed na te denken wat wordt beoogd met een risicopreferentieonderzoek. Worden de uitkomsten gebruikt om inzicht te krijgen in de keuzes en preferenties van het deelnemersbestand op totaalniveau, of zijn andere inzichten gewenst? In dat geval kunnen de uitkomsten van het onderzoek mogelijk dienen als input bij discussies die worden gevoerd over de nieuwe pensioenregeling. Als het de bedoeling is om de uitkomsten nu al te gebruiken voor het inschatten van de definitieve risicohouding naar leeftijdscohort, dan is het wellicht nog wat te vroeg.